-
1 hochgehen
-
2 auffliegen
auffliegen♦voorbeelden:der Schwindel ist aufgeflogen • de zwendel is ontdektder Verein ist aufgeflogen • de vereniging is uiteengevalleneine Konferenz auffliegen lassen • een conferentie laten mislukken -
3 boule
boule [boel]〈v.〉♦voorbeelden:boule de neige • sneeuwbalboule de Noël • kerstbalboule de signaux • seinbalfaire boule de neige • een sneeuwbaleffect hebbenen boule • opgerold, als een bol〈 informeel〉 se mettre en boule • boos worden, zijn stekels opzetten→ nerfperdre la boule • de kluts kwijtraken, gek wordenf1) bal, bol, kogel2) aardbol3) kop, knikker4) snoepje -
4 rolltop
n. bedekking die opgerold kan worden -
5 platzen
platzen2 openbarsten ⇒ open-, losspringen♦voorbeelden:platzen vor Neugier • barsten van nieuwsgierigheidplatzen vor Gesundheit • in blakende welstand verkerenzum Platzen voll • barstensvoles ist zum Platzen • het is om uit je vel te springendadurch ist unser Urlaub geplatzt • daardoor is onze vakantie de mist ingegaandie Verlobung ist geplatzt • de verloving is uit♦voorbeelden:1 bitte, platzen Sie sich! • gaat u zitten!
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский